Ik durf het bijna niet te vertellen. Voor je het weet krijg je een stempel opgedrukt en zetten ze je in het rijtje van de Jomanda’s van deze wereld. Maar goed, hij heeft zich ook in Amsterdam laten zien, dus waag ik het er maar op: Johann Sebastian Bach is vorige week bij me op bezoek geweest. Hij zat er opeens, zomaar op het luisterbankje in de winkel…
“Zet maar eens wat moois voor me op.” Als in een droom loop ik naar het rijtje Alpha-opnames op zoek naar de cd ‘Concerts avec plusieurs instruments – II‘. Samen luisteren we naar zijn eigen eerste suite voor orkest in de uitvoering door het ensemble Café Zimmermann.
Geweldig vindt hij het. Als de Gavottes I & II weerklinken zie ik de moeite die het hem kost om stil te blijven zitten. Een schot in de roos vindt hij de visie op zijn werk van het naar zijn vriend Zimmermann vernoemde ensemble.
“Alsof ik er zelf voor sta!”, hoor ik de componist zeggen.
Als ik hem laat weten dat er laatst iemand tegen me zei, dat hij het soms wel wat te snel vindt gaan, kijkt de grote componist me meewarig aan.
“Kees, het is maar hoe langzaam je het gewend bent”, zegt hij. “Ik hou wel van een beetje pit”. Alsof hij verwacht dat ik hem zal tegenspreken voegt hij er stellig aan toe: “En ik kan het weten!”
Daar kan ik niets tegen inbrengen.
We keuvelen nog wat over koetjes en kalfjes. Zo komen we als vanzelf op de uitvoering in maart van zijn Matthäus-Passion door de Utrechtse Domcantorij.
“Daar heb ik niets op tegen,” zegt de grote Bach. “Zolang het publiek maar niet meezingt, want aan al die meezing-Matthäussen heb ik een hartgrondige hekel.”
“Nee, dat niet meester, maar er is iets anders.”
Hij kijkt me vragend aan.
Al mijn moed bij elkaar geschraapt, vertel ik hem over de ‘hertaling’ van zijn Matthäus door een Nederlandse liedjeszanger. En dat die ‘hertaling’ door de Utrechters zal worden gebruikt. “Ze zijn in de Domstad juist met de repetities begonnen”, laat ik hem weten.
“Mijn Matthäus-Passion hertaald?” Ik zie het afgrijzen dat zich op zijn gelaat aftekent. “Hoezo, hertaald?”
Voorzichtig leg ik hem uit dat die liedjeszanger het lijdensverhaal van Mattheus op zich wel mooi vindt, maar dat al die non-informatie over de zonen van Zebedeus hem gestolen kan worden. En dat de liedjeszanger het erg onhandig vindt, dat de moeder van Jezus Maria heet, terwijl een van de belangrijkste vrouwen in zijn leven ook die naam draagt, maar dan met Magdalena erachter.
“Is dat dezelfde knaap die bezig is geweest met die liedjes van Schubert?”, wil Bach weten. Na mijn bevestiging verschijnt er een droevige uitdrukking op zijn gezicht. “Franz zit nu nog met een chagrijnig gezicht te kniezen achter zijn bureautje,” fluistert hij.
Strijdvaardig staat hij op. “Maar dat zal mij niet gebeuren!”
En weg is de grote meester, zo onverwacht als hij eerder is komen binnenvallen.
Een dag of wat later lees ik in de krant dat de liedjeszanger zijn Bach-project met de Utrechtse Domcantorij heeft afgeblazen. Ik zie de boze ogen van de grote meester weer voor me. Het moet er hard aan zijn toegegaan in de Domkerk…
Naschrift
Op de website van de liedjeszanger lees ik later, dat hij van mening is dat zijn grootste troef, de directe verstaanbaarheid van zijn teksten, in de Domkerk niet zal werken. ‘Onverstaanbaar goed’ zal het publiek al na twee zinnen giechelen, en dan zal zijn Matthäus-Passion nog voor de geboorte verzuipen. Tja…