Het ergste moet nog komen…

In het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad d.d. 26 maart 2004 adviseert de godfather van de Nederlandse recensenten Kasper Jansen ongevraagd de Raad voor Cultuur. Die raad brengt op 19 april advies uit aan de staatssecretaris van Cultuur Medy van der Laan. Zij zal de daarin gevatte aanbevelingen mee laten wegen bij het tot stand brengen van het Kunstenplan voor de jaren 2005-2008. Mijn aandacht wordt getrokken door de openingszin in Jansens raadgeving: ‘Nederland beleeft op muzikaal gebied een Gouden eeuw’. Zo’n opmerking maakt me nieuwsgierig. In Nederland klinkt altijd en overal muziek, aldus Jansen. Dat klopt. Tot vervelends toe zelfs. Maar de muziekjournalist doelt niet op de muzak die doet denken aan het hinderlijke eeuwige licht boven het Westland. Hij heeft het over de concertpraktijk in Nederland, over de grote hoeveelheid muziek die wij Hollanders consumeren via radio, tv en internet. Jansen constateert dat klassieke cd’s voor spotprijzen graag worden gekocht bij het Kruidvat. Mensen die eerst door Douwe Egberts en Albert Heijn naar het Concertgebouw werden gestuurd, trekken nu op eigen initiatief massaal op naar Nederlands muziektempel nummer één. Het gaat goed, het gaat vaak fantastisch en voor grote veranderingen is geen enkele reden, jubelt de muziekrecensent. Het Amsterdamse Concertgebouw is met meer dan 850.000 bezoekers per jaar de drukst bezochte concertzaal ter wereld, lees ik. Dat zijn er ruim 2.300 per dag! Die cijfers zou ik wel eens door een beëdigde accountant uitgesplitst willen zien per concert.

harp_moveVolgens Jansen is het bloeiende muziekleven in Nederland deels te danken aan overheidssubsidies. Zonder overheidssteun zou het regelmatig bezoek aan symfonieorkesten slechts voorbehouden zijn aan een kleine elite. Alsof dat nu al niet het geval is. Toegegeven: dit geldt niet voor de zaterdagse matinees en de Kruidvatconcerten op de zondagochtend in het Concertgebouw. Echter, het bezetten van een goede stoel bij een concert door het Koninklijk Concertgebouworkest kost al snel 47,50 euro. Liefhebbers die een uitvoering van Pucini’s Tosca met de Wiener Staatsoper en het koor van De Nederlandse Opera in de Amsterdamse muziektempel willen bijwonen betalen 90 of 100 euro per kaartje.
Het aantal euro’s dat jaarlijks uit de Haagse subsidiepotten naar ‘Amsterdam’ stroomt is mij niet bekend, maar het moet om aanzienlijke bedragen gaan. De BV Concertgebouw Amsterdam mag dan grotendeels zelfbedruipend zijn, via gesubsidieerde omwegen vloeien er aanzienlijke bedragen richting de cultuurtempel. En wat te denken van het hoofdstedelijke muziektheater. In het weekblad Vrij Nederland van 27 november 1999 licht de toenmalige staatssecretaris van Cultuur Rick van der Ploeg een tipje van de sluier op aangaande de geldstroom richting het Amsterdamse Muziektheater. Daar lapt de overheid voor elke stoel per voorstelling per keer een slorige 98 euro bij. Van der Ploeg bekent: “In werkelijkheid blijkt het bedrag nog hoger, ongeveer 750 gulden (340 euro) als je het orkest en het gebouw erbij optelt. Dat vond ik te onaardig om op te schrijven. Bovendien heeft De Nederlandse Opera een fantastisch programma.”

De overheid zou er een eer in moeten stellen het muziekleven te stimuleren in plaats van te millimeteren bij het verdelen van de subsidies, pent Jansen verder in zijn ongevraagde advies. ‘Zonder subsidie zouden er weinig toehoorders komen, orkesten en opera’s zouden allang failliet zijn’. Wat een onzin, meneer de muziekjournalist. ‘Gewone’ bezoekers betalen over drie weken gemakkelijk 55 euro voor een avondje Maurizio Pollini om een dag later 120 euro per kaartje te pinnen teneinde Bernard Haitink te kunnen zien acteren op de bok voor dat andere wereldberoemde orkest, de Wiener Philharmoniker. Werpt u mij maar in de hoek van de demagogische cultuurbarbaren, maar ik vind het van God los dat de overheid miljoenen euro’s uittrekt voor concerten en operaproducties die vervolgens uitsluitend bezocht kunnen worden door kapitaalkrachtigen en door van vrijkaartjes voorziene muziekjournalisten. Wat dit betreft sta ik pal achter minister De Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid die, zo schrijft Jansen, onlangs in de Volkskrant het idee opperde om te bezuinigen op cultuur, omdat alleen de rijken daarvan zouden profiteren. Jansen constateert zelf in zijn verhaal: ‘ Er zijn 790 ongesubsidieerde kamermuziekensembles en slechts 29 gesubsidieerde.’ Als ik dat lees denk ik laat ‘Den Haag’ de geldstromen die nu richting de Amsterdamse kassen van het Concertgebouw en Muziektheater stromen om te beginnen maar eens met de helft ombuigen naar een aantal van die 790 ongesubsidieerde ensembles. Op termijn zal dat wel eens meer bij kunnen dragen tot een gezonder cultureel klimaat in Nederland dan thans het geval is.

Kasper Jansen oreert nog over veel meer in zijn ongevraagde advies. Over het groeiende aantal vergrijsde allochtonen in de grote steden. ‘De blijvende waardering voor Mozart, Beethoven, Schubert, Brahms, Bruckner en Mahler ligt [dan] steeds minder voor de hand. Tenzij de inburgering en een brede educatie gepaard gaan met een algeheel herstel van conventionele Nederlandse en Europese culturele normen en waarden’. Over platenmaatschappijen die contracten opzeggen met gerenommeerde musici en orkesten en over de klassieke platenzaak die vrijwel niet meer bestaat. Hij adviseert de staatssecretaris van Cultuur zijn verhaal verheugd te lezen. Ik moet er niet aan denken dat zij aan zijn verzoek gevolg zal geven. Met name het slot van Jansens advies getuigt van een ongekende wereldvreemdheid. Hij doet de suggestie vier grote orkesten (Concertgebouworkest, Rotterdams Philharmonisch Orkest, Residentieorkest en het Radio Filharmonisch Orkest) het land door te laten reizen met de grote werken uit de XXe eeuw gecombineerd met nieuw eigentijds werk. ‘De concerten worden elk vier keer gespeeld zodat de vaak lange repetitietijd meer productie oplevert. En dan horen we, ook via Radio 4, niet alleen Strawinsky en nieuwe opdrachtwerken, maar ook weer eens Nono, Maderna, Stockhausen, Boulez, Messiaen en Berio’. Ziet u ze al zitten, de door en door geïntegreerde allochtonen wellustig meedeinend op de klankgolven van Nono, Stockhausen en Berio?

Nederland beleeft op muzikaal gebied een Gouden Eeuw, begint Jansen zijn ongevraagde advies aan de Raad voor Cultuur. Indien die raad of de betrokken staatssecretaris zich ook maar iets gelegen laten liggen aan zijn advies valt te vrezen dat Schopenhauers wijsheid ‘Het ergste moet nog komen’ actueler is dan ooit.