In de jaren zestig van de vorige eeuw bruist het in West-Europa van oppositie. Ook in Nederland keren jongeren zich tegen de gevestigde orde. Een nieuwe lichting acteurs werpt tomaten naar het gevestigde toneel. Uiteindelijk krijgt dit protest een vorm die onder andere leidt tot de oprichting van Het Werkteater. Een duidelijker voorbeeld van vernieuwend toneel is niet te vinden. Ook in de wereld van de klassieke muziek rimpelt het water. Tijdens de Actie Notenkraker trekken componisten en musici van een níéuwe orde van leer tegen de gevestigde. Dit protest brengt letterlijk nieuwe muziek in de concertzalen en legt de bodem voor de zogenoemde authentieke uitvoeringspraktijk. Muziek van Bach, Purcell, Rameau, Buxtehude, en later van Mozart, Van Beethoven en Haydn wordt op de schop genomen. Gustav Leonhardt, Frans Brüggen en Ton Koopman gelden in Nederland én daarbuiten als boegbeelden van die historische benadering. Aanvankelijk voor een alternatief publiek ontdoen zij gekende muziek van te diep ingesleten romantiek en brengen zij ongekende meesters verfrissend tot leven.
Inmiddels zijn de lange haren uit de concertzalen verdwenen. Veel ‘oproerkraaiers’ maken nu zelf deel uit van het establishment. Gestoken in maatkostuum bewonderen ze het Orkest van de 18e Eeuw dat al jaren achtereen op tournee gaat met dezelfde symfonieën van Mozart, Haydn en Schubert. Bij Ton Koopman lijkt de compleetheid van componisten voorop te staan. Je zou bijna de idee krijgen dat al het veldwerk is geklaard. Niets is minder waar. Musici als Andrew Parrott, Sigiswald Kuijken, William Christie, Gustav Leonhardt, Alan Curtis, Jordi Savall, om er maar een handvol te noemen, blijven hun roeping trouw. Als rechtgeaarde muziekarcheologen graven zij door in een nog grotendeels onontgonnen verleden. Dat onderzoek leidt nog altijd tot verrassende vruchten.
Ondertussen geven Brüggen en Koopman wapens in handen van de tegenstanders van het gebruik van authentieke instrumenten. Onder leiding van Brüggen vertolkt Piotr Anderszwewski op een moderne vleugel met het Radio Kamerorkest klavecimbelconcerten van Bach. Met hetzelfde gemak laat Koopman de pianiste Angela Hewitt modern soleren in een Mozartconcert. In 1985 schrijft Ton Koopman in een voorwoord bij zijn boek ‘Barok Muziek, Theorie en praktijk’: “Het spelen van barokmuziek op originele instrumenten of kopieën ervan is tegenwoordig min of meer geaccepteerd. Het is niet meer nodig je te verdedigen tegen: ‘Als J.S. Bach de piano had gekend dan…’. Het bestuderen van historische bronnen en oriëntatie daarop blijft echter nog steeds een grote noodzaak. […] We mógen ons niet met de uitvoeringspraxis van vroeger bezighouden, we móeten.” Nu de uitkomst van deze opdracht bekend is krijgt de tekst een ironisch tintje.
Wat zich ooit liet aanzien als oprechte pioniersarbeid blijkt niet meer dan een modeverschijnsel te zijn geweest. In de wandelgangen van de concertzalen hoor je de verzuchting dat die oude spijkerkisten gelukkig niet meer hoeven. “Zelfs Brüggen en Koopman doen het weer met moderne vleugels”. De vrijage van de pioniers van weleer met moderne instrumenten is voer voor de tegenstanders van de historische uitvoeringspraktijk.
Voor de Edison Nescafé Klassiek Publieksprijs zijn dit jaar tien cd’s genomineerd. Zeven daarvan vallen onder de noemer cross-over of hebben rechtstreeks te maken met hèt huwelijk van vorig jaar. De overige drie bevatten composities van Bach, Vivaldi en Fauré. Bij de uitvoering van Bachs klavecimbelconcerten wordt gebruik gemaakt van een moderne vleugel en Vivaldi’s vioolconcerten worden op stalen snaren vertolkt.
Ondertussen opent het Bevrijdingsconcert 2003 aan de Amsterdamse Amstel onder het toeziend oog van de majesteit met werk van de niet geheel van smetten vrije Duitse componist Carl Orff. Terwijl de ridderordes bij Brüggen en Koopman op de dressoirs prijken is de tijd weer rijp voor Notenkrakers. Tomaten zijn er in overvloed.
(In gekuiste vorm is bovenstaand verhaal geplaatst in de Volkskrant van 13 mei 2003.)