Johann Sebastian Bach: A Flauto Traverso

Hoever kun je gaan met het ‘authentiek’ uitvoeren van composities van bijvoorbeeld Johann Sebastian Bach? En welke intenties moeten er ten grondslag liggen aan de vertolking? Is het de bedoeling dat er uiteindelijk een waarlijk oude Bach tot leven wordt gebracht? Hoe de muziek destijds bij de componist thuis heeft geklonken of in de kerk van Arnstadt, om maar te zwijgen over het Leipziger koffiehuis van meneer Zimmermann, we zullen het nooit weten. Wat we wél weten, is hoe de muziek van Bach níét heeft geklonken. Een paar voorbeelden ter illustratie van deze stelling:

– de Goldbergvariaties zoals gespeeld door Glenn Gould;
– de ‘pianoconcerten’ uitgevoerd door Murray Perahia en Academy of St. Martin-in-the-Fields;
– de suites voor solo cello vertolkt door Yo-Yo Ma;
– de badinerie uit de orkestsuite BWV 1067 door James Galway en het National Philharmonic Orchestra;
– de Mattheuspassie uitgevoerd door het Koninklijk Concertgebouworkest onder leiding van wie dan ook.

Wat al deze uitvoerenden met elkaar gemeen hebben is dat zij de muziek van Bach brengen via moderne instru-menten. En hoe je het ook wendt of keert over dergelijke instrumenten beschikte de Duitse componist in zijn tijd niet.

De vraag is óf er gestreefd moet worden naar een zo authentiek mogelijke benadering van Bachs muziek. Wat mij betreft wel. Als iemand daarentegen met volle teugen weet te genieten van Bachs orgelwerken uitgevoerd op een chromatische accordeon van de firma Hohner dan krijgt hij mijn zegen. Vrijheid blijheid. Om elk misverstand uit de weg te ruimen, het louter inzetten van een met darmsnaren bespannen oude viool biedt geen enkele garantie voor een ‘juiste’ Bach. Het instrument is slechts een werktuig in handen van de musicus. Een uit het juiste hout gesneden vertolker zal er niet naar streven zelf een kopie te worden van Bach. Hij verdiept zich in de partituur, maakt zich het werk eigen en toont bij de uitvoering van de compositie respect voor de schepper van de muziek. Uiteindelijk is het aan de toehoorder of hij de inspanningen van de uitvoerend musicus als overtuigend ervaart. Die ervaringen kunnen sterk uiteenlopen. Het lukt mij bijvoorbeeld niet te genieten van een door Gould of Ma voorgeschotelde Bach. Anderen gruwen weer van het klavecimbel aangeraakt door Pierre Hantaï of Céline Frisch.

bach_ramee0404Bovenstaande regels schrijf ik naar aanleiding van een nieuwe door het kwalitatief hoogstaande jonge cd-label Ramée uitgebrachte productie. Daarop zijn vastgelegd vier sonates die Johann Sebastian Bach (1685-1750) schreef voor de combinatie traverso en klavier. De sonates worden uitgevoerd door Benedek Csalog, traverso, en Miklós Spányi. De laatste maakt in de sonates BWV 1034 en 1035 gebruik van een door de Belg Joris Potvlieghe gebouwde unfretted klavichord (kopie Saksisch instrument van rond 1770, a’=408Hz).
De fortepiano te horen in de sonates BWV 1030 en 1032 is vervaardigd door Michael Walker naar een Gottfried Silbermann uit 1749 (a’=415Hz).
Benedek Csalog maakt respectievelijk gebruik van een traverso uit het atelier van Rudolf Tutz (model Frankrijk/Duitsland eerste helft 18e eeuw) en een kopie van een omstreeks 1740 door J.J. Quantz gebouwd instrument (Philippe Alain-Dupré, 2000).

Uit de sonate in E, BWV 1035 het ‘Allegro assai’

Bachs zoon Carl Philipp Emanuel (CPE) schrijft in 1753, drie jaar na de dood van zijn vader, dat de fortepiano indien goed en bestendig gebouwd vele voordelen kent, zowel in solo als ensemble gebruik. Niettemin is CPE van mening dat het klavichord, hoewel behept met een zwakker geluid dan de fortepiano toch de schoonheid van de fortepiano evenaart. Het instrument heeft volgens CPE als bijkomend voordeel dat vibrato kan worden toegepast ter verfraaiing van de toon. Johann Nikolaus Forkel beweert in 1802 in zijn Bachbiografie Über Johann Sebastian Bachs Leben, Kunst und Kunstwerke dat het klavichord hét favoriete instrument was van de componist. In de eerste helft van de achttiende eeuw werden met name in Saksen (Gottfried Silbermann) klavichords gebouwd die, hoewel zacht van klank, beschikten over een bijzonder rijk geschakeerd klankbeeld. Forkel schrijft dat Bach al zijn grote klavierwerken inclusief Das wohltemperierte Klavier als leerstukken componeerde voor het klavichord. Voor alle duidelijkheid Forkel ontving zijn informatie uit tweede hand, namelijk uit die van CPE.

Miklós Spányi schrijft in het begeleidende cd-boekje dat recent onderzoek uitwijst dat de eerste fortepiano’s – hammerklavieren – al gebouwd werden aan het eind 16e en in begin van de 17 eeuw. Ter illustratie, Bartolomeo Christofori die wordt gezien als de uitvinder van de fortepiano presenteerde zijn eerste instrument in 1709. Over het gebruik van de traverso’s schrijft Benedek Csalog in het begeleidende cd-boekje: ‘It is difficult to choose one ideal type of flute to play the flute sonatas by Johann Sebastian Bach – the diversity of these sonatas is too large. The four sonatas which are clearly identified as from Bach’s hand do not come from one homogeneous cycle and they do not have any chronological relationship or specific stylistic similarities. Moreover the choice of the instrument depends not only on musicological considerations, but also on the circumstances surrounding the performance: the acoustics involved and the personality or the state of mind of the interpreter.
In E major the flute sounds particularly soft and delicate, and the clavichord, which was the preferred instrument of the composers of the Empfindsame Stil, provides an ideal accompaniment for the two continuo sonatas in the intimate environment of the hall of Flawinne castle, which has relatively little resonance, but excellent acoustics nonetheless. The two sonatas with obbligato keyboard parts raise other questions. They are probably adaptations or transcriptions of pieces which originally were not intended for the flute. The soft and rich sonority of the pianoforte almost envelops the sound of the flute. The instruments mix perfectly well.’

In twee van de vier sonates is Miklós Spányi te horen via de fortepiano (BWV 1030 & 1032). Hij kiest daar voor dit instrument vanwege de obligate rol die in de betreffende sonates is weggelegd voor het klavier. Zowel de combinatie traverso-klavichord als die van de traverso en fortepiano leveren een prachtig klankbeeld op. De opnametechniek doet alle recht aan de zienswijze van het duo. Luisterend naar de cd groeit mijn fantasie. Ze vertelt me dat deze muziek van Bach zo geklonken kan hebben in het huis van de componist. Ik houd van mijn fantasie, ze houdt me bij de les, maakt me gelukkig. Het geluid dat via de luidsprekers mijn winkel en huiskamer vult is ontdaan van welke vorm van opsmuk dan ook. Met de ogen gesloten lijkt het alsof beide musici ter plekke hun Kunsten vertonen.
Natuurlijk kan de vraag gesteld worden of beide heren met deze Bach interpretatie een in historisch perspectief gezien juist beeld neerzetten van Bachs muziek. Welnu, die vraag is wel het minst belangrijk. Wat telt is dat ik enorm in mijn schik ben met deze Ramée uitgave. Csalog en Spányi openen voor mij een nieuwe deur naar een wereld die Johann Sebastian Bach heet.

Tenslotte nog dit. Naar mijn inschatting zal de cd van Benedek Csalog en Miklós Spányi geen overdreven hoge verkoopaantallen scoren. Te veel oren zijn ‘vervuild’ door Wagner en Mahler. Ook tal van geluidstechnisch ‘opgepomte’ Bach-cd’s spelen in deze een rol. Het zal mij en naar ik hoop ook de beide musici niet deren. Hun zeggingskracht gaat verder dan de macht van het getal. En is geval van Bach is dat mooi meegenomen.