Over opgerekte grenzen en muzikale voorkeuren…

De Raad voor Cultuur adviseert in haar Sectoradvies Muziek de regering subsidies meer ten goede te laten komen aan de genres pop, urban, dance en het Nederlandse lied. Om dit mogelijk te maken kan volgens de raad de subsidiekraan voor de sector klassieke muziek nog verder worden dichtgedraaid. Logisch, want het zijn voornamelijk witte Nederlanders die klassieke muziek consumeren en hun portemonnees zijn voldoende gevuld, zo staat vrij vertaald te lezen in het advies dat de raad vandaag heeft gestuurd naar Den Haag. Je hoeft geen profeet te zijn om te voorspellen hoe dit rapport door politici die hun smartphones vooral hebben volgeladen met popmuziek zal worden ontvangen.

Als ouderwets liefhebber van klassieke muziek behoor ik tot een uitstervend ras. Nu kan ik mij nog gelukkig prijzen met het feit dat er op diverse plekken in het land nog concerten worden georganiseerd waar de muziek en niet de vorm centraal staat. Gewoon een avondje Monteverdi, Bach of Beethoven om het maar eens populair te zeggen. Uit eigen ervaring weet ik dat het financieel rondbreien van dit soort muziekuitvoeringen op kleinschalige podia buitengewoon moeilijk is. Lokale overheden houden voor dit type cultuuruitingen de subsidiepotten al te vaak gesloten. Ook in mijn eigen gemeente Baarn hoeft aan financiële steun voor de kwalitatief hoogstaande concertseries die ik namens de Stichting Kunst & Cultuur Baarn programmeer in de Baarnse Paaskerk niet te worden gedacht. Sterker nog, bestuurlijk is men volstrekt niet geïnteresseerd in dit soort ‘saaie’ concerten… Het op poten zetten van de concertseries in de Paaskerk is slechts nog mogelijk dankzij de private steun van klassieke-muziekminnende donateurs en een jammergenoeg krimpend aantal sponsoren.

Van de Raad voor Cultuur heb ik als zestigplusser weinig heil te verwachten. Leest u onderstaand fragment uit het advies er maar op na. Als u na het consumeren van de regels behoefte heeft aan een medicijn dan voorziet de link naar ‘BWV … or not?’.

‘Ook veel symfonische orkesten tasten nieuwe concertformules en -settings af die klassieke muziek in een eigentijdser licht kunnen plaatsen. Zij spelen hoofdzakelijk symfonisch repertoire voor een trouw, doorgaans ouder publiek. Hierbij staat de concertformule min of meer vast: een ouverture, gevolgd door een concert met een solist en ten slotte het symfonieconcert. Hoewel er nog altijd een groot publiek is dat sterk hecht aan deze vorm, experimenteren orkesten daarnaast steeds meer met andere formats voor jongere doelgroepen of doelgroepen waarvoor het allemaal niet zo traditioneel hoeft. Merel Vercammen vond in haar recente onderzoek naar publieksontwikkeling voor klassieke muziek dat jonge bezoekers die niet naar klassieke concerten gaan onder andere vrezen dat de concerten te lang duren en dat ze niet voldoende kennis hebben, en dat jonge bezoekers vooral van een concert verwachten dat het ze raakt, emotioneert, ontspant en ze meevoert naar een andere wereld. De nieuwe concertvormen spelen hierop in door korte, krachtige stukken centraal te zetten, vaak met een laagdrempelige toelichting en in een ander soort setting, informeler van aard. Dat loont zich; het traditionele concertpubliek is gemiddeld voor 80 procent ouder dan 45 jaar, maar concerten in informele formats, op alternatieve locaties of speciaal gericht op een jong publiek trekken vaak zo’n 40 tot 60 procent publiek onder de 45. Een uitschieter is de maandelijkse serie ‘Pieces of Tomorrow’ van het Radio Filharmonisch Orkest in TivoliVredenburg, dat gemiddeld 72 procent jong publiek trekt met aangepaste vormen van het Vrijdagconcert. Hier is geen dresscode (ook niet voor het orkest), het concert begint wat later, een dj host de avond, er worden visuals geprojecteerd en het drankje mag mee de zaal in.

Het oprekken van de grenzen aan het concert komt in vele gedaanten. De Stichting Possibilize zet zich in voor een bredere cultuurdeelname door mensen met een beperking en toonde onder andere op het festival Sencity Haarlem (2016) hoe bands hun muziek kunnen vertalen naar alle andere zintuigen: gebarentaal (door middel van een signdancer), gevoel (door middel van een trillende dansvloer), zicht (door middel van animaties, lichteffecten en projecties van songteksten), geur (door middel van een ‘aromajockey’) en smaak (door verschillende smaaksensaties). De mogelijkheden die hiermee ontstaan openen niet alleen concertzaaldeuren voor doven, maar bieden net zo goed nieuwe vergezichten voor horende bezoekers én voor artiesten, die hierdoor worden uitgedaagd hun muziek eens met andere zintuigen te ‘beluisteren’.

J.S. Bach: BWV … or not?

Bekijk deze cd

Hou ermee op!